Naar inhoud springen

pindakaas

Uit WikiWoordenboek
  • pin·da·kaas
enkelvoud meervoud
naamwoord pindakaas pindakazen
verkleinwoord - -
  • In de betekenis van ‘broodsmeersel van fijngemalen olienoten’ voor het eerst aangetroffen in 1921 [1]
  • [zelfstandig naamwoord] samenstelling van  pinda zn  en  kaas zn , vanaf de 18e eeuw gebruikt in Suriname voor een vergelijkbaar product met een iets steviger consistentie en wat pittiger smaak dat in het begin van de 20e eeuw in Nederland is geïntroduceerd en weer werd overvleugeld door de in de VS ontwikkelde smeerbare pindakaas [2][3]
  • [bijvoeglijk naamwoord] verbastering in Suriname van de familienaam "Pinchas", mogelijk onder invloed van Portugees pinda "geldgebrek" [2]

de pindakaasm

  1. (voeding) een soort broodbeleg dat bestaat uit een pasta van pinda's, slaolie en zout
    • Hij had gisteren pindakaas op zijn brood. 
    • De kans is groot dat ook pindakaas binnenkort op de lijst van verboden middelen komt te staan. Dat blijkt uit geheime documenten die in het bezit zijn van HNS. De gevleugelde uitspraak 'Op een boterham met pindakaas kun je de Tour niet winnen' heeft dopingjagers wakkergeschud. 'Pindakaas is minder onschuldig dan het lijkt', aldus een anonieme dopingexpert (H. Ram). [4] 
     Had hij gelijk? Was het egoïstisch om je gezin zo lang achter te laten? Ondertussen keek ik in zijn doos en haalde er wat tonijn, noedels en pindakaas uit.[5]
stellend
onverbogen pindakaas
verbogen (alleen
predicaat)

pindakaas

  1. (verouderd) verarmd (van personen of families)
  • helaas pindakaas
berustend commentaar op een tegenvaller
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]