Naar inhoud springen

geren

Uit WikiWoordenboek

(klemtoonhomogram)

  • ge·ren
enkelvoud meervoud
naamwoord geren -
verkleinwoord - -

gerén o

  1. de veelvuldige of hinderlijke handeling van het rennen
    • Dat was een heel geren om de trein nog te halen. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
geren
geerde
gegeerd
zwak -d volledig

géren

  1. schuin uitlopen
    • Zij kocht een prachtige gerende rok. 

de gérenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord geer
62 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[2]