buurtbengel
Uiterlijk
- Geluid: buurtbengel (hulp, bestand)
- buurt·ben·gel
- samenstelling van buurt zn en bengel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buurtbengel | buurtbengels |
verkleinwoord | buurtbengeltje | buurtbengeltjes |
de buurtbengel m
- kwajongen, straatjongen
- De ouders van André, de twaalfjarige Haagse buurtbengel die zondagmiddag met een gestolen auto een vierjarig Marokkaans jongetje doodreed, komen er niet meer uit.' [1]
- Ze had de cowboybroek willen memoreren die ik voor mijn Eerste Communie van haar zus in Australië toegestuurd had gekregen: hij was van achteren opengewerkt, en liet zo mijn blote benen vrij, waardoor de buurtbengels mij nariepen: 'Je halve broek is aan het prikkeldraad blijven hangen.' [2]
- Het woord 'buurtbengel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ De Telegraaf 01-03-1978 Wij voelen ons zo verschrikkelijk schuldig en machteloos De Telegraaf 01-03-1978
- ↑ Tonio A.F.Th van de Heijden