het middenschip van een kerk
  • mid·den·schip
enkelvoud meervoud
naamwoord middenschip middenschepen
verkleinwoord

het middenschipo

  1. (bouwkunde) (religie) het centrale gedeelte van het schip van een kruiskerk
    • ‘Door de bouw van vijf torens komt er namelijk meer druk op de kolom, het middenschip van de kerk, te staan. Ook moeten er hogere kranen aan te pas komen. Het ijsmodel van de beroemde basiliek uit Barcelona moet dertig meter hoog worden, zo hoog als een flatgebouw van tien verdiepingen’, zegt hij. [2] 
  2. (scheepvaart) het gedeelte van een schip tussen voor- en achterschip in
    • In beide achten roeide Bartman, direct daarachter zat ook in 1996 Diederik Simon. Het duo maakte toen deel uit van het middenschip, waar de sterke roeiers zitten die de boot aandrijven. Afgelopen weekeinde, bijna acht jaar later, bepaalden Bartman en Simon het tempo. Bartman, die met Simon bij de Spelen van 2000 zilver won in de dubbelvier, meldde zich in januari bij Emke. Pas op nieuwjaarsdag besloot Bartman niet langer vast te houden aan de dubbelvierboot.[3] 
93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 24/12/2014 door llo
  3. NRC Sybrand Treffers 15 maart 2004
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be