• grijp
enkelvoud meervoud
naamwoord grijp grijpen
verkleinwoord - -

de grijpm

  1. griffioen
vervoeging van
grijpen

grijp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijpen
    • Ik grijp. 
  2. gebiedende wijs van grijpen
    • Grijp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijpen
    • Grijp je? 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]