anoniem
- ano·niem
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘naamloos’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- met het voorvoegsel an- met het achtervoegsel -oniem [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | anoniem | anoniemer | anoniemst |
verbogen | anonieme | anoniemere | anoniemste |
partitief | anoniems | anoniemers | - |
anoniem
- naamloos
- Er werd een anonieme brief in de krant geplaatst.
- ▸ De mensen die na veel aandringen iets wilden zeggen, deden dat anoniem.[3]
- karakterloos
- ▸ Hier was geen interior designer aan het werk geweest met een efficiënt, anoniem ontwerp, maar had een overdaad aan geschiedenis een wanhopig zuchtende overdaad aan weelderige sporen achtergelaten.[4]
1. naamloos
- Het woord anoniem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "anoniem" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "anoniem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ anoniem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be