Étymologie

modifier
Composé de “door” et “kijken”.

doorkijken transitif

Présent Prétérit
ik kijk door keek door
jij kijkt door
hij, zij, het kijkt door
wij kijken door keken door
jullie kijken door
zij kijken door
u kijkt door keek door
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kijken doord doorgekeken
  1. Relire.

Synonymes

modifier

Prononciation

modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)